Quatro Cantones, zo heet de herberg waar ik vannacht was. Een leuke herberg in het stadje Belorado, waar ik verder niet zo bar veel bijzonders aantrof. Het was vaderdag gisteren, maar daar merk je hier niet veel van. De herberg bood maaltijden aan en om zeven uur schuifelde iedereen richting eetzaal. Ik kom terecht naast een man die ik op ruim zeventig schat. Het is Henk, een Nederlander dus. Hij vraagt me al snel om te ruilen van zitplaats, anders kan hij me niet verstaan. Hij is doof aan één oor en het andere functioneert nog maar voor een deel met hulp van een gehoorapparaatje. Tegenover mij neemt een Japans echtpaar plaats. Henk is alleen, met de fiets. Ja, ze waren met z’n vieren weggegaan uit Den Helder. Henk, z’n zwager en nog twee anderen die ze hadden leren kennen op een avond van het Jacobgenootschap. Ze hadden besloten om samen te gaan, dat was toch veel gezelliger? De eerste week ging het goed, vertelde hij, maar toen begon hij zich toch te ergeren aan de anderen. Het ging allemaal zo langzaam, vertelde hij. Het was echt een stelletje krikkemikken bij elkaar die elke keer wilden rusten en stilstaan. Dat schoot voor geen meter op. Op zo’n manier duurt het veel te lang voor je in Santiago bent. Hij wilde doorfietsen. Afstanden maken. Na veertien dagen had hij er genoeg van en had besloten dat hij alleen verder ging. Dan kon hij tenminste opschieten. Henk vertelde graag, maar behalve dat zijn gehoor niet helemaal in orde was, was zijn luistervermogen ook wat aangetast. Na het eten moest hij meteen aan de slag om de volgende dagreis voor te bereiden. Het Japanse echtpaar, een uiterst vriendelijk stel, kwam nu tot ontplooiing en we hebben nog heel lang gezellig gekletst met elkaar onder het genot van een wijntje.
Vanochtend was ik weer vroeg uit de veren en ik spoedde mij verder richting Santiago. Zo tegen elf uur zag ik een aardig restaurantje, waar koffie en broodjes verkocht werden. Ik kon de verleiding niet weerstaan en zat meteen binnen. Dat gaat er wel in, zo’n lekkere bak americano. Door het raam zag ik een aantal fietsers naderen, twee mannen en een vrouw. Ze stopten, parkeerden hun fietsen voor het raam en kwamen binnen. Nederlanders, dat zag je zo.
Ik hoorde ze praten aan het tafeltje naast me en al snel vertelden ze mij dat ze uit Den Helder kwamen. Ja, ze waren eigenlijk met z’n vieren vertrokken, maar één van hen, een man, was alleen verder gegaan. Vanaf die tijd was het veel gezelliger geworden, vertelden ze. Het was toch zo’n vervelende man. Elke dag fietste hij zo hard hij kon, en steeds maar door. Zij wilden liever hier en daar even rusten en eens even een stadje bekijken. Dat gaf steeds gezeur en elke keer reed hij vooruit naar het afgesproken eindpunt en wachtte daar op ze. En als zij dan na een gezellig dagje aankwamen, mopperde hij dat hij al bijna twee uur had zitten wachten. Hij wist het altijd beter. Na twee weken was de bom gebarsten en hadden ze tegen hem gezegd dat hij maar beter alleen vooruit kon fietsen want zo ging het niet langer meer. Hij zou nu wel bijna in Santiago zijn dachten ze.
Toen ik ze het verhaal van gisteravond vertelde, vielen ze bijna van de stoel van verbazing. Was Henk hier nog maar? En wáár ging hij naar toe? Niet verder?? Wij gaan vandaag naar een plaats zo’n twintig kilometer verderop! Als ze zo doorfietsten waren ze er nog eerder dan Henk.
Zijn zwager zat het nog helemaal niet lekker. ’t Was wel familie hoor. Maar de anderen hadden er plezier om. Wat een bak. Toen ik weer verder ging zat het gezelschap nog achter een groot stuk gebak. Maar of de verhouding met Henk ooit weer goed gekomen is? Ik betwijfel het.