Hutje mutje

Over vreemdelingen, daders en slachtoffers

Toespraak gehouden tijdens de afsluitingsbijeenkomst van de tentoonstelling op zondag 26 februari 2012

Toespraak gehouden op zondag 26 februari tijdens de afsluitingsbijeenkomst van de tentoonstelling ‘Pelgrims. Onderweg naar Santiago de Compostela’ in het Museum Catharijneconvent te Utrecht.
Door Okke Wisse, geestelijk verzorger van de Van der Hoevenkliniek (voor TBS-gestelden) te Utrecht.

Hutje mutje

In sommige pelgrimsherbergen lig je hutje mutje. Een slaapzaal vol vreemdelingen met wie je de nacht doorbrengt. Geen flauw idee wie die anderen zijn. Je weet alleen dat ze onderweg zijn. Onderweg naar Santiago. Maar waarom? Met welk doel? Met welk verleden achter de rug en welke toekomst voor ogen? En wat sjouwen ze allemaal met zich mee, aan moois en minder moois?
Of ze gezond zijn bijvoorbeeld… of een hardnekkig virus onder de leden hebben, een vervelende huidaandoening, een kwaadaardige tumor… Geen idee.
Of ze oog hebben voor anderen… of vooral op zichzelf gericht zijn. Je weet het niet.
Of ze stabiel zijn… of een beetje de weg kwijt, uit balans, licht gestoord… Het kan allemaal.
Of ze een bewijs van goed gedrag zouden kunnen overleggen… of ooit hebben vast gezeten, voor diefstal, doodslag, moord, verkrachting. Je gaat het ze niet vragen.
En of ze snurken… Aanvankelijk ook geen idee… Maar dat ontdek je snel genoeg.

Zo’n 150 duizend mensen lopen jaarlijks een deel van de tocht naar Santiago. Ze vormen geen doorsnee van de wereldbevolking, maar ze komen wel uit allerlei hoeken en gaten van de samenleving.
Dat hutje mutje de nacht doorbrengen -heb ik onderweg gemerkt- verloopt opvallend gemakkelijk. Meestal zelfs in een tamelijk ontspannen sfeer. Misschien wel juist omdat de pelgrims zo weinig van elkaar weten.

Over weinig van elkaar weten gesproken… mag ik u iets schokkends vertellen? Uit onderzoek blijkt dat 20 procent van de volwassen mannen tenminste enige seksuele opwinding kan beleven aan kinderen onder de twaalf jaar.
Dat wil zeggen: één op de vijf mannen kan door een kind seksueel geprikkeld raken, van een heel klein beetje tot heel sterk.
Ofwel: als hier in deze zaal vijftig mannen aanwezig zijn, is er een statistische waarschijnlijkheid dat tien van ons tot deze groep behoren. Misschien ikzelf ook wel. Want -voor de goede orde- de meesten van deze mannen weten het niet van zichzelf. Seksuele opwinding is niet hetzelfde als seksuele activiteit. En nog iets voor de goede orde: de allermeeste van deze mannen vormen geen enkel gevaar voor welk kind dan ook. Normen en waarden, sociale controle en gewetensfuncties zijn krachtige remmers in ons seksuele gedrag. Gelukkig maar.

Maar wat het onderzoek laat zien is dat een zekere vorm van pedoseksualiteit de mens minder vreemd is dan de meesten van ons zouden denken en wensen.
Begrijp mij goed: daarmee doe ik niets af aan de ernst van pedoseksuele delicten of aan de noodzaak om de veiligheid van kinderen zoveel mogelijk te waarborgen. Maar hoeveel begrijpelijke verontwaardiging het ook in ons oproept als volwassen mannen op kinderen vallen, de neiging is ons, als mensensoort, minder vreemd dan we zouden wensen.
En hetzelfde geldt voor agressie, voor psychotische verschijnselen, voor autistische trekken en zelfs voor variaties op de in TBS-land zo gevreesde psychopathie. Eén van de bekendste onderzoekers op dat gebied heeft een heel onderzoek gewijd aan psychopaten in de top van banken, beurzen en bedrijven.

Kortom: TBS-klinieken worden niet bevolkt door een ander soort mensen dan u en ik. Nee, er wonen mensen die vooral sprekend op u en mij lijken, alleen… hun balans is zoek. Dat op zich is ernstig genoeg en het kan vreselijke gevolgen hebben. Maar de stoornis waarmee je in de TBS terecht komt is vaak een variant van wat in mildere vorm algemeen voor komt en min of meer als normaal wordt beschouwd.

Wie zijn wij? Wie bent u? Wie ben ik? Wie zijn die pelgrims in de herberg onderweg?
Een zootje ongeregeld. Zelfs hier in deze ruimte heeft de mensheid zich verzameld, niet alleen in haar gemiddeldheid, maar ook in haar uitschieters. Het is niet heel erg onwaarschijnlijk dat tenminste één van ons op dit moment ernstig ziek is. Het is zeker niet ondenkbaar dat enkelen van ons verslaafd zijn. Het is zelfs mogelijk dat één van ons gisteravond aan suïcide heeft gedacht of zijn partner of kind te hard heeft geslagen of uitgescholden.
We zouden het eens allemaal moeten weten. Wat voor een stel we hier met elkaar vormen. Maar we willen het niet weten. We doen net of er niets bijzonders met ons aan de hand is. Zo doen we dat hier in dit auditorium, en onderweg in de slaapzaal van de pelgrimsherberg, en eigenlijk overal waar we elkaar min of meer anoniem treffen. We doen ons anders, we doen ons beter voor dan we zijn en noemen dat beschaving.
Ik weet niet of ik dat erg vind.
Misschien zou ik op den duur gek worden van een samenleving zoals je die bijvoorbeeld in India aantreft. Daar kun je het nog zien. Hoe je medemensen ziek zijn, aftakelen, dol worden en poepen langs het spoor. Alles wat ook hier gebeurt en bestaat, maar dan vooral en het liefst achter de gesloten deuren van klinieken, medische centra, verpleeghuizen en toiletten. In India loop je het gevaar krankjorum te worden, maar hier lopen wij met elkaar het gevaar onszelf niet meer te kennen zoals we werkelijk zijn.
Een irreëel mensbeeld kan leiden tot irreële verwachtingen en zelfs eisen. Bijvoorbeeld met betrekking tot de onbegrensde mogelijkheden van de medische zorg. Of met betrekking tot het in topconditie blijven van onze geestelijke vermogens. Of ook met betrekking tot een veiligheidsbeleid dat garandeert dat niemand ons een haar kan krenken.
De prijs voor deze irreële verwachtingen en eisen wordt betaald door hen die ons onbedoeld confronteren met de werkelijkheid: De daders van ernstige delicten en hun slachtoffers. En verder bijvoorbeeld degenen die leiden aan een psychiatrische stoornis, de ouderen wier geest het heeft begeven en al diegenen onder ons die om een andere reden denken: er is iets mis met mij en dat moet ik heel goed verbergen, wil ik nog een beetje meetellen.

Waar een soort van zichzelf vervreemdt kunnen gekke dingen gebeuren. Gevaarlijke dingen ook. Een door hoge verwachtingen overspannen samenleving tikt als een tijdbom.
Wat hebben we nodig om niet teveel van onszelf te vervreemden en de realiteit van het mens-zijn niet uit het oog te verliezen?
U raadt het al. We hebben juist degenen nodig die wij het liefste uitbannen uit onze samenleving. Die we opbergen in klinieken en verpleeghuizen of gewoon thuis laten. De vreemdelingen in onze samenleving. Vreemdelingen omdat ze ons confronteren met iets dat enerzijds anders is en anderzijds eender.

Terug naar de pelgrimsherberg. Met wie breng je de nacht daar door? Je weet het niet. Jawel. Je weet het wel! Met alles wat een mens kan zijn, breng je de nacht daar door. Hutje mutje. Op weg naar het heilige. Dat einddoel scheelt, want het heilige overstijgt alles. In het heilige staat gezondheid niet boven ziekte, braafheid niet boven kwaad, en normaal niet boven afwijkend. Het heilige is van een andere orde. Het heilige zoekt juist niet naar de overeenkomst en is er niet op uit ‘gemiddelden’ op te hemelen. Het Heilige is juist de sfeer van het onaangepaste, het vreemde, het Andere. Het Heilige hemelt de vreemdeling op, de peregrinus, de pelgrim. Dit lijkt mij de grote troost van velen onderweg naar Santiago: dat ze er juist als vreemdelingen mogen zijn. Als zootje ongeregeld. De pelgrimstocht is van oudsher een vrijplaats. Of beter gezegd: pelgrimeren is op vrijtocht gaan. Weg uit de zelfvervreemding. Een pelgrimstocht is geen tocht van middenmoters, maar een tocht van vreemdelingen die elkaar in hun andersheid herkennen en erkennen.

In de middeleeuwse opgelegde (of straf-)bedevaart, las ik ergens, telde de aankomst van de misdadiger in het pelgrimsoord niet alleen als een aflaat van zijn of haar eigen zonden, maar ook als een aflaat van de zonden van het slachtoffer. Dat wil zeggen dat in dit ritueel daders en slachtoffers zich in elkaar herkenden als schulddragers, als goed- en boosdoeners, als soortgenoten, als medemensen! Juist de dader, die het aardse heil van zijn slachtoffer ernstig had geschonden (door diefstal, moord of verkrachting) juist hij of zij kon iets bijdragen aan het eeuwige heil van diezelfde mens. Fascinerend! De dader, de vernietiger, wordt redder, heelmaker, heiland. Zijn slachtoffer blijkt hem nodig te hebben, ondanks alles. Het gaat me nu even niet om hoe dit in de praktijk uitpakte, maar om de fascinerende gedachtegang die ons inmiddels tamelijk vreemd is geworden.

Natuurlijk ga ik geen herinvoering van de aflaat bepleiten, maar ik geloof wel dat onze samenleving de daders van ernstige misdrijven nog altijd, hoe vreemd het ook mag klinken, nodig heeft. En zelfs denk ik dat ze ons een beetje kunnen ‘redden’. Hoe? Door na hun straf en/of behandeling weer midden onder ons te komen wonen en werken. Natuurlijk, op een zo veilig mogelijke manier en soms - dat geef ik toe- kan de terugkeer om die reden niet doorgaan. Maar in het algemeen: ook daders, ook mis-dadigers, maken deel uit van de mensheid. Als we dat minder en minder erkennen raken we vervreemd van onszelf en van elkaar en gaan we ten onder aan overspannen verwachtingen en politieke waanbeelden.

Onze onderlinge afhankelijkheid levert veel moois op. Maar -dat is de keerzijde van de medaille- ook veel pijnlijks. Wij mensen kunnen elkaar lief hebben en emotioneel raken, maar we kunnen elkaar ook kwetsen en schaden. Ik u. En u mij. En dat doen we dan ook. Ik zou bijna zeggen: dagelijks. In die zin is misdaad niet zozeer onmenselijk, maar juist door en door menselijk. Daders verbannen helpt niet om deze realiteit te veranderen. De neiging daartoe berust op een kinderlijke veiligheidsverwachting.

En de slachtoffers dan? Verdienen zij geen optimale compassie? Jazeker verdienen zij dat, maar -wat mij betreft- niet ten koste van zelfvervreemding en waanbeelden. Wij leven in Nederland in misschien wel één van de meest veilige samenlevingen die de geschiedenis ooit gekend heeft. Dat is een zegen, maar geen recht of vanzelfsprekendheid. Slachtoffers help je mijns inziens niet door daders te isoleren, maar -precies andersom- door slachtoffers te bevrijden uit hun isolement. Door verstandig beleid dus. Door praktische en therapeutische hulp. En door saamhorigheid en solidariteit. Als een samenleving dat niet kan of wil opbrengen, is het blijkbaar aantrekkelijk om de negatieve aandacht in naam van de slachtoffers op de daders te richten. Slachtoffers krijgen het bedenkelijke recht om een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke verbanning van daders. Iets oplossen doet dat helaas niet. Integendeel zelfs.
Maar versta mij niet verkeerd: wie over de terugkeer van daders in de samenleving spreekt kan en mag niet om de slachtoffers heen.

Hoe moet dat dus? Die terugkeer? In de eerste plaats: weloverwogen. Daar hebben we specialisten op het gebied van risicotaxatie voor. En vervolgens zou ik zeggen: net als in de herberg. We hoeven niet alles van elkaar te weten. U niet van mij. En ik niet van u. Dat helpt. We moeten een beetje vreemdeling van en voor elkaar blijven. En dan kan het soms gebeuren dat je op den duur toch iets te horen krijgt. Na jarenlang prettig buurmanschap bijvoorbeeld. Een beetje tot je schrik misschien. U? TBS? Hoe lang geleden dan?

Als het waar is dat het leven een soort pelgrimstocht is, kan ik het nog wat verhevener formuleren. Juist de vreemdeling kan ons op het spoor van het heilige brengen, het meer-dan-het-gewone, het meer-dan-het-bekende. Maar om dat te laten gebeuren, zullen we met die vreemdeling de nacht moeten durven doorbrengen. Op één slaapzaal in de herberg. In één stad. In één woonwijk. In één straat. Het leven delen dus met dementerende ouderen, psychiatrische patiënten, vluchtelingen van heinde en ver, slachtoffers en daders. Alsof we samen op weg zijn, op vrijtocht uit een overspannen samenleving.
Buen camino.

Alle rechten voorbehouden