Na Sarria, maar eigenlijk sinds we Galicië binnenliepen was er in de boerendorpen ongelooflijk veel stront op de kleine landweggetjes. Onze hoge schoenen waren alleen daarom al een zegen, het was glad en glibberig. We vroegen ons af hoe het zou zijn als het niet zoveel regende en alles niet naar beneden stroomde. Verder waren er veel paadjes door oude beddingen en men had er gewoon stenen in gelegd om droge voeten te houden. Hoe dan ook ik was blij dat ik mijn hoge schoenen nog niet aan de wilgen had gehangen.
We waren eigenlijk heel netjes op tijd in de buurt van Portomarin. Nog een half uur lopen, waren we in Vilacha voor onze laatste boterham en wat drinken uit de zak. Toen barstte een onweer in alle hevigheid los, met een hoeveelheid water uit de lucht die je niet voor mogelijk houdt. Nu zijn Greet en ook ikzelf wat bang uitgevallen bij dit soort weer. Wat mijzelf betreft geloof ik dat het iets te maken heeft met mijn moeder, die bij onweer altijd onrustig werd en dat zeker een beetje heeft overgebracht. Zelf heb ik ook eens een keer in de nabijheid van een soort bolbliksem gestaan. Hoe dan ook we zijn strak tegen een muur van een woning gaan staan en hebben wellicht zo nu en dan gekreund zoals dat bij tennisspeelsters wel vaker wordt gedaan. We wilden geen stap in dit weer door het nog open gebied lopen en poogden met een vertrekkende auto mee te liften. Maar die zagen twee natte mensen met zo’n grote rugzak niet zitten. Daarna probeerden we het bij een oude man. Hij keek ons vriendelijk aan en toen naar de lucht. ”Als jullie een kwartier wachten, dan kun je gewoon verder lopen.” De man zag er als een echte autochtoon uit en we besloten, ook omdat het wat lichter werd, te wachten. Het gebeurde zoals hij gezegd had. Het klaarde op en was een uurtje droog, voor ons tijd genoeg om af te dalen naar het meertje waar Portomarin aan lag. Onder de douche stond ik nog te bibberen en dankte Jacobus dat we heelhuids waren aangekomen.
Angst
Het is niet altijd verklaarbaar
De reddende hand van Jacobus?