Kom, ga je mee naar het Cruce de Ferro
Ik loop op een bergpad. Een pad van aarde en stenen. Links glooit een afdaling, het groene gras is bezaaid met stenen. Rechts stijgt de berghelling snel op. Boven me is het helder blauw. Geen wolkje te zien. Puur blauw.
Ik loop pittig door, voorzichtig, niet struikelen. In mijn broekzak zit een grijs hoekig steentje. Bij de start van onze tocht, thuis op het tuinpad, raapte ik het op om mee te nemen. Mijn vingers voelen de harde kanten terwijl ik loopt. Dat kleine steentje is een passend symbool voor de lastige, pijnlijke ervaringen van mijn leven. Last en pijn, die ik straks achter wil laten bij het kruis. De zwaarte en druk ervan hoef ik niet meer verder mee te tillen. Het geleerde hou ik bij me.
Ik loop verder over het pad. Ineens, na een bocht, zie ik op een heuvel het cruce voor me, boven op een lange paal. Het ijzeren kruis steekt prachtig af tegen de heldere lucht. Ik loop dichterbij en zie dat de heuvel gevormd wordt door grote en kleine stenen. Ik loop nog dichterbij en zie steeds duidelijker de kleuren en vormen. Samen vormen ze het stevige anker van het kruis.
Er staan een paar mensen, ze gaan opzij als ik arriveer. Bij de voet van de heuvel blijf ik staan. Ik voel dat het uitgesleten paadje naar boven, naar het kruis ook voor mij is. Voor mij met mijn steen. Al die stenen, waar ik nu overheen klim, zijn ooit door anderen achtergelaten, door medepelgrims. Hun stenen met eigen levensverhalen liggen hier, schoongewassen en uitgehold door wind en regen. Ze dragen mij naar boven. Wat een steunende energie.
Nu sta ik boven op de stenenberg. Met mijn handen hou ik de roestige paal vast en kijk omhoog naar het eenvoudige kruis. Het schittert in de zon. En daar boven de blauwe lucht.
Nu is het mijn beurt. Ik pak mijn steentje uit mijn broekzak. Ik kijk er nog eens goed naar. En dan kijk ik naar mijn voeten en naar al die achtergelaten stenen waarop ik sta.
Ik zoek naar een plekje voor mijn steen, voor mijn herinneringen, pijn en verdriet. Op mijn knieën leg ik mijn steen neer. Mijn gedachten gaan naar andere mensen, dierbaren, die me vroegen aan hen te denken tijdens mijn tocht. Ik neem rustig de tijd om ook voor hen een steen op te pakken en te verleggen. Daarbij noem ik in gedachten zijn of haar naam. Dan sta ik op en draait me om. Ik loop de helling af naar beneden, lichter, bevrijd…
Beneden zie ik een stenen bankje. Daar ga ik op zitten. Ineens hoor ik een doedelzak spelen. Lange, lage tonen dringen tot me door. Ik kijk om me heen. Ik zie een jongen met zijn doedelzak aan de voet van de stenenberg staan. Mijn ogen volgen hem als hij naar boven loopt. Daar bij het cruce, boven op al die stenen speelt hij nog een keer. Lange diepen aardse tonen.
Ik kijk en voel me lichter, schoner van binnen. Ik mijmer nog even na, en geeft deze ervaring een plekje in mijn hart.
Dan sta ik weer op. Mijn pad gaat verder.
Toos Bedaux-Nooren
Ervaring op juni 2009, tijdens de pelgrimstocht met Leo van De Bilt naar Santiago de Compostela en na een dag rust en afscheid nemen van medepelgrims door naar Finistère