Soms was het uitzicht niet meer dan vijf meter. Om me heen waaide een gure wind, alleen overstemd door het geluid van mijn eigen voetstappen, het gekras van kraaien en de bellen van koeien en schapen. De schapen op de hellingen als rotsen in het landschap. De nevel en het licht wisselden geregeld omdat de zon soms waterig door de wolken brak. Al snel was ik helemaal nat. Boven passeerde ik de Frans-Spaanse grens: een wildrooster op het bospad en begonnen de gele pijlen me de weg te wijzen. Het werd al donkerder en dreigender en het begon ook nog eens te regenen. In een bosje, beschut voor regen en wind at ik wat brood.
Aan het eind van de middag doemden de gebouwen van Roncesvalles in de mist op. De slaapzaal was donker en steenkoud, evenals de douches. Naar het kantoor voor het carnet de peregrino en een stempel. De pater oogde vermoeid maar had toch een enkel vriendelijk woord voor me over. ’s Avonds in de donkere kerk, met alleen een licht op het altaar onder het baldakijn, genoot ik van de gregoriaanse gezangen en werd ik naar voren geroepen en ontving ik de pelgrimszegen.
Het spaanse avontuur was begonnen.