Conques

Een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. (doch dat nooit op zal dagen. Zo heeft men meer te dragen, dan God te dragen geeft. Nic. Beets)

Ik ben eigenlijk een angstig mens, verwacht tegenslagen, ga uit van het slechtste. De eerste weken van mijn Camino heb ik er veel last van, zie ik beren op de weg en lukt het me niet om te genieten.

Conques

Zondag 16 mei
Dag 9 Golinhac - Conques 25 km

In Espeyrac is de kerk gesloten. In de zon op een bankje naast de kerk rust ik uit in de hoop dat iemand met een sleutel komt en de kerk opent zodat ik naar binnen kan om al dat moois te aanschouwen. Als ze niet te duur zijn wil ik er mijn dagelijkse kaarsje branden.

Naast me staat de rijdende groenteboer. Hij helpt af en toe een klant die met de auto het kerkplein op scheurt om even later met een doosje aardbeien of een paar appels met spinnende wielen grindspuitend te vertrekken.
Alleen de pelgrims lopen in Frankrijk. Ik sprak vandaag een boer die op zijn land aan het werk was over het plattelandsleven, de schoonheid van het landschap en over pelgrimeren. Op mijn vraag of hij wel eens op pelgrimstocht was geweest antwoordde hij: “Oui, oui.” Ik werd enthousiast. “En voiture.” (ja, ja per auto)
Grappig.

De laatste kilometers naar Conques gaan flink naar beneden maar dan sta ik plotsklaps in, na Le Puy, het eerste belangrijke pelgrimsoord van de route.
Een oud, mooi stadje met veel toeristen die in bussen worden aangevoerd en in nette zomerse kleren door de pittoreske straatjes slenteren. Er zijn weinig rugzakkers. Je kunt ze herkennen aan zware vieze schoenen. Mijn schoenen zien er, na al die kilometers over gladde blubberige bospaden niet uit. Ik ga direct op zoek naar het klooster om een bed te organiseren. De gehele dag ben ik al een beetje haastig op weg naar Conques. Er lopen zoveel mensen in dit plaatsje rond, zou er nog wel een bed voor mij vrij zijn?
Ik meld me bij de paters achter de kathedraal maar ik ben natuurlijk veel te vroeg. Om half twee sta ik voor het gesloten kantoor. Op het briefje dat op de deur hangt staat dat het klooster om vier uur voor nieuwe pelgrims open gaat. Mijn rugzak laat ik in de gang achter. Als bewijs dat ik er ben, dat ik er al was als ik straks terug kom en er een rij pelgrims voor de deur staat.
'Sorry mensen maar ik was hier al om half twee, zie maar daar staat mijn rugzak'.

Als ik even later de kathedraal binnen loop schieten de tranen in mijn ogen. Dat wordt nog wat straks in Santiago als ik nu al moet janken. Ik brand mijn kaarsje en dank God dat hij me tot hier gebracht heeft. Bid ook even voor enige bemoeienis van het hogere in verband met de slaapplaats voor de komende nacht.
Al slenterend door het rooms-toeristische stadje met één oog op de klok en de andere op de ingang van het klooster breng ik mijn tijd door. Op een bankje in de zon doe ik een kort dutje.

Ik ontmoet Isabelle, mijn aanstaande (zie eerdere verhalen), maar zij voldoet niet geheel aan de door mij gewenste lengte en breedtematen. Het spijt me, ik ben verschrikkelijk.
Ik neem afscheid van mijn Franse vrienden. Hier stopt hun deel van de Camino van dit jaar. Volgend jaar zullen zij vanaf Conques hun reis weer vervolgen. Ik krijg van mijn ex-aanstaande schoonmoeder haar gehele reisapotheek en haar schelp.
“Ben je vanaf nu een echte pelgrim.” zegt ze en na veel zoenen en omhelzingen nemen we afscheid. Na het afscheid van Didier is dit mijn tweede afscheid en het verbaast me hoe gemakkelijk het me af gaat.

Als ik om drie uur 'toevallig' langs het klooster kom blijkt de inschrijfpater al bezig te zijn en verdomme een vrouw te helpen die zekers te weten veel later is aangekomen dan ik. Als het maar niet zo is dat zij de laatste beschikbare plaats heeft ingenomen. Ik snel naar binnen. Pater Johannus kijkt me fronsend aan van achter zijn enorme bureau als ik schoorvoetend binnen treed. Alsof hij mijn S.P.S. (Slaapplaatsstress) geroken heeft.
“Avez vous reservé?” vraagt hij me streng terwijl hij over de kleine glaasjes van zijn leesbril naar mijn kruis kijkt. Ik doe echt mijn best om het te laten maar ik verdenk paters vaak van verborgen homoseksualiteit.
“No me zjee geprobeerd (weet ik veel hoe dat heet in het Frans) ie-jer et o-sjoer-dwie minimal senk fwas me le telefon pa bon. Pas de contact,” breng ik ter verdediging in.

Ik lieg niet eens. Ik heb echt een aantal keer het nummer van het klooster zoals dat in mijn gidsje staat gedraaid en wel vijf tikken van mijn telefoonkaart verspeeld.
Steeds opnieuw werd ik verbonden met zo'n Franse computertelefoonmadame die me meedeelde dat er iets niet in orde was. Wat dat was me niet helder. Ik snap nog niet veel frans ook al doe ik vaak alsof ik het wel begrijp.

“C'est une probleme.” zegt Johannus en hij kijkt in het grote boek dat voor hem ligt.
Zie je wel, denk ik, daar gaan we dan, dat wordt buiten slapen. Johannus begint te schrijven. Vol is vol, denk ik, dan hoef je toch niet te schrijven?
Ik blijk toch te mogen blijven want in de deuropening verschijnt een madame die me wenkt. In mijn haast om uit het kantoortje weg te komen en haar gehoorzaam te volgen pak ik mijn rugzak niet helemaal recht van de grond waardoor mijn aluminium waterfles uit zijn vak op de marmeren tegelvloer valt en door de gang dendert. De kloostergang echoot vreselijk. Pater Johannus kijkt me hoofdschuddend na.

Op mijn slaapzaal staan acht stapelbedden van welgeteld drie hoog. In totaal kunnen er op mijn slaapzaal vierentwintig mensen slapen. Er blijken drie bedden bezet te zijn die nacht. In het klooster kunnen negentig mensen slapen. In totaal zitten we 's avonds met veertien man aan het avondeten. Hoezo vol? Hoezo reservé?
Als ik me heb geïnstalleerd komt de rust terug en kan ik weer genieten, van mijn reis, van Conques. Ik heb voor Jan Lul lopen stressen, iets wat ik dagelijks tegen kom op de Camino. Misschien hoort het bij me.

Op mijn gemak sjouw ik door het stadje. Bij de ingang van de kathedraal hangt een briefje.
‘Ce soir 9 heure messe avec orgue.’
Fijn, denk ik, vanavond met mijn mes naar de orgie, dat wordt gezellig.

Alle rechten voorbehouden