Dit popje uit 1890 draagt de kleding van een meisje uit het weeshuis van de Oude Rooms-Katholieke Aalmoezenierskamer. De katholieken beheerden vanaf de zeventiende eeuw een weeshuis aan de Mariahoek in Utrecht dat in de loop van de achttiende eeuw werd overgenomen door de oud-katholieken. Ook dit weeshuis kende een pittig dagprogramma met een strakke disciplinering. De wezen waren herkenbaar aan een eigen 'outfit'.
Verplichte kleding
Kleding zorgt voor onderscheid. De Middeleeuwen kende veel voorschriften: wie mag wanneer wat dragen? Standsverschillen werden bevestigd en streng gehandhaafd.
Heel vroeger mocht een wees bedelen, maar hij moest wel als bedelaar herkenbaar zijn. Een weeskind moest zich kleden in de stadkleuren. Dit kleurgebruik zette zich voort in de verplichte kleding van de diverse weeshuizen. De weesjongens van het Amsterdamse burgerweeshuis droegen een rood met witte wambuis. De weeshuizen gesticht door de kerk manifesteerden zich minder kleurrijk. De kleding gaf aan wie je weldoeners waren, wie je dankbaarheid was verschuldigd. De sociale controle op deze jongeren werd door de herkenbare uniformiteit vergroot.
Intern had het ook effect: verbeeld je maar niks, jullie zijn allemaal gelijk!
Afdankertjes
Men kende natuurlijk het hergebruik van de kleding. De kleine kinderen kregen de afdankertjes van de ouderen. De kleding moest minstens twee jaren worden gedragen, de reparaties gebeurden tijdens de naailessen in het weeshuis.
Men kon er soms ook letterlijk 'een mouw aan-passen'. De mouw, een kwetsbaar kledingdeel, kende in sommige weeshuizen een zomer - en wintervariant.