Liefdesbrief

Op de rest van ons leven!

Tijdens een etappe door les Landes volg ik een kaarsrecht groen spoor. Ooit reden hier treinen maar de rails is verwijderd. Nu is het een pad voor wandelaars. Gedachten nemen de vrije loop, komen via jeugdherinneringen bij mijn oma. Bijna 100 maar nog klaarwakker.

Vandaag volgt het pad richting einde van Les Landes lange tijd een oud spoor door het bos. Kaarsrecht en ononderbroken. De rails en de bielzen zijn inmiddels verwijderd maar het traject is voor wandelaars nog steeds begaanbaar. Een groen spoor. Kilometers rechtdoor, links en rechts boomstammen, dicht struikgewas, blad. Geen heuvel, geen bocht, slechts af en toe een oud station, verlaten meestal, soms bewoond. Ik loop vandaag samen met een Franse pelgrim, Maurice. Een norse Breton van 45 jaar, zwijgzaam. Hoofd als een hakblok, korte beentjes, zwaar bovenlijf, iets te lange armen. Beresterk. Ons zwijgen is aangenaam. We lopen hard, kop over kop, zijn stappen nog sneller dan de mijnen, de blik gericht op waar we het einde vermoeden van deze lange tunnel van bomen en struiken. De benen vinden automatisch het juiste tempo, de perfecte cadans. Mijn rugzak voel ik niet meer, alle lichamelijke ongemakken zijn verdwenen. De gedachten krijgen de vrije loop en worden bepaald door toevalligheden, door geuren om me heen, door vormen, door vrije associaties. Niet door mij, ik volg. De geur van dennen brengt me terug naar de eindeloze zomerdagen aan het natuurbad in de bossen van Brabant, gelukkig symbool voor mijn jeugd. Het losse zand op het pad brengt me in gedachten naar die fijne weken aan de Noordzee met de familie. Ik denk aan de kat die ik ooit doodreed in de straat, aan mijn eerste sigaret, aan een ruzie, aan de eerste keer met mijn eerste vriendin. Aan de laatste keer. Ik denk aan mijn ouders, hoe mijn vader beschermend tussen mij en de veel oudere ruziezoekers het zwembad in sprong, de vlag uithing toen ik geslaagd was. Aan mijn moeder die elke dag trouw vijftien kilometer heen en daarna weer vijftien kilometer terug fietste om me te bezoeken toen ik in het ziekenhuis lag.

Uiteindelijk komen mijn gedachten uit bij mijn oma, moeder van mijn moeder, mijn enige nog levende grootouder, bijna 100 jaar en nog altijd klaarwakker. Gekrompen tot klein vrouwtje, wandelstok, witgrijze krullen. Groot in mijn ogen. Nog steeds een ondeugende fonkel in haar ogen, vooral na een glaasje. Twee oorlogen meegemaakt waarvan de laatste heel bewust, met kinderen. Hard gewerkt al die jaren, een eigen zaak opgebouwd, weinig ruimte gehad voor bewuste eigen keuzes. Ze was liever blijven doen wat ze deed toen ze jong was, ze was er goed in, maar de plicht riep. Hard. Negeren was niet mogelijk. Overdoen is ook niet mogelijk, het leven is geen koekhappen.

De wandelstok is noodzakelijk maar ze weigert een rollator: “Dan lijkt ik een oud mens en dat ben ik niet”.
Ze doet haar eigen boodschappen en kookt nog bijna iedere dag voor zichzelf. Oma slikt geen medicijnen, dat is het begin van het einde vindt ze, maar drinkt graag een goed glas wijn of, liever nog, een dure cognac. Ze heeft inmiddels haar man, mijn opa, begraven.
“Ga met God,” zei ze, “dan heb je de beste leidsman.” En hij ging.
Twee kinderen begraven ook, mijn ooms, dat deed gruwelijk veel pijn, onbeschrijflijk veel pijn, het verdriet is diep, peilloos diep, het zou niet moeten bestaan maar het bestaat. En toch is ze in staat gebleven dankbaar te zijn voor het gegeven leven, voor alles wat er wel is.

We lopen volledig automatisch. Het brein lijkt zich niet langer bezig te houden met het zetten van de passen, de gedachten worden niet onderbroken. Ongewild bedenk ik mij hoe het zou zijn als ze er op een dag niet meer is, als ze me niet meer belt op mijn verjaardag, als ik haar niet meer mee kan nemen naar haar favoriete restaurant, als we niet samen meer het glas heffen om te drinken op de rest van ons leven.
“Gezondheid jongen. Op de rest van ons leven!”
“Gezondheid oma.”
“Voor mij is de rest trouwens niet meer zo lang als voor jou.”
“Dat hopen we dan maar. Op de rest van ons leven.”
We drinken samen altijd op de rest van ons leven. Ik bedenk me hoe het is als ik de verhalen niet meer uit eerste hand kan horen over hoe het was tijdens de oorlog. Verhalen die ik inmiddels al vaak heb gehoord maar die mij nog altijd niet vervelen. Als ze er zelf niet over begint vraag ik er om.
“Vertel nog eens over hoe het was in de oorlog oma.”
“Vertel nog eens hoe het was toen jullie met de slagerij begonnen.”
“Vertel nog eens over opa.”
Steeds opnieuw wil ik de verhalen uit haar mond horen. Nu het nog kan.
“Je opa was geen gemakkelijke man hoor, maar ik mis ‘m nog elke dag.”
Bij ieder bezoek vertelt ze me nog maar eens het geheim van gezond oud worden: “Blijf onafhankelijk! Zorg dat je van niemand afhankelijk wordt. Dat is het allerbelangrijkste.”
“Goed oma.”
“En zorg dat je bezig blijft. Ledigheid is des duivels oorkussen.”
Waar.
“Ga niet stil achter de geraniums zitten Jan.”
“Nee oma.”
“En je moet natuurlijk ook gewoon een beetje geluk hebben. Dat heb ik gehad”.

Als zij er straks niet meer is verdwijnt voor mij een hele generatie, schuif ik automatisch op, kom ik een stap dichter bij het onafwendbare einde. In gedachten, als vanzelf, ongevraagd, komen hier en nu tijdens het lopen over dit eindeloos rechte pad de woorden die ik uit zal spreken op haar begrafenis. Ik lijk in trance, vergeet dat ik loop, voel mijn schouders niet meer, mijn benen niet, mijn voeten niet, ik zie mijn omgeving niet meer. Niet bewust. Ik vertel haar dat ik van haar houd en waarom. Dat ik diep respect heb voor haar, voor haar leeftijd en de wijze waarop ze die draagt, voor haar levenshouding, voor haar trots. Dat haar eigenwijsheid, ofschoon niet altijd door iedereen gewaardeerd, spreekwoordelijk is. Dat ik trots ben op de eigenschappen die ik van haar in mezelf terugzie en inmiddels op waarde heb leren schatten. Dat ze een levend voorbeeld voor me is, een monument. Mijn oma is. Mijn grootouder. Dat ik haar zal missen en ooit nog eens tegen hoop te komen op die ene plek waar ik eigenlijk niet in geloof. Dat ik na afloop van de uitvaart in trotse nagedachtenis het glas op haar hef omdat ik weet dat ze dat zou willen. Dat ze er het liefst zelf bij zou zijn om nog een keer mee te toosten op de rest van ons leven.
“Gezondheid oma, ik hou van je! Op de rest van ons leven!”

De tranen rollen stil over mijn wangen. Niet voor het eerst deze tocht. Maurice tikt me vragend aan: “Ca va amice?”
Even weet ik niet waar ik ben. “Oui, oui, ca va. Merci”.
Hij brengt me terug in het bos, terug op het pad. In mijn hoofd heb ik prachtige woorden gevonden die precies omschrijven wat ik voel als ik straks een keer afscheid moet nemen, moet loslaten.

Maar ze is helemaal niet dood! Ze is er nog. Ze leeft nog!

Ik weet wat me te doen staat vanavond: een brief schrijven aan oma om haar nog maar eens te vertellen dat ik van haar houd, hoeveel ik van haar houd en dat ik blij ben dat ik haar dat bij leven nog kan vertellen. Vanavond nog, de gedachte dat het na bijna 100 jaar op een dag zou kunnen aankomen door een bittere speling van het lot verdraag ik niet. Morgen uiterlijk, moet die brief op de post. Een liefdesverklaring van haar kleinzoon. Ik schrijf hem graag en weet zeker dat ze hem graag leest. Er komt een tijd dat ik haar moet laten gaan, los moeten laten. Voor die tijd moet ik haar vertellen van mijn liefde voor haar. Te vaak ben ik er stilzwijgend vanuit gegaan dat ze dat wel weet. Ze zal het ook wel weten, maar dan nog is het belangrijk om te vertellen. Woorden zijn voor altijd.

Alle rechten voorbehouden