Verschrikkingen op de Meseta

Afzien tussen Burgos en León

Villagonzalo Pedernales

Lange wegen door de golvende Meseta, hier in de omgeving van Villagonzalo Pedernales Door: May Quaedflieg

Alle rechten voorbehouden

In twee dagen fietsen we van Burgos naar León, ruim tweehonderd kilometer over rechte wegen door de onafzienbare velden van de gevreesde Meseta, de Spaanse hoogvlakte, waar het ‘s zomers zo verschrikkelijk heet kan zijn, waar je levend kunt verbranden, weerloos ten prooi aan de koperen ploert. Die schijnt vandaag wel in volle glorie, maar gelukkig niet als een ploert. Wij hebben gewoon onwaarschijnlijk geluk met het weer, ondanks dat we de wind tegen hebben. Maar je kunt niet alles hebben. Hoe dan ook, voor de zoveelste keer: er wordt boven onze hoofden prima voor ons gezorgd…
Hieronder enkele fragmenten over de Meseta uit mijn boek ‘Buen Camino’.

Buen Camino!
Het is goddelijk zonnig maar frisjes als we de poort van camping Fuentes Blancas uitrijden. Na de stad uit geklommen te zijn belanden we in de licht golvende graanvelden, afgewisseld met een enkele zonnebloemenakker en af en toe een dorpje. Ergens onderweg loopt ons een klein, zwart gekleed, tandeloos vrouwke tegemoet en zwaait ons enthousiast toe met een grote ruiker veldbloemen.
- “Buen Camííínóóó!” Met een hoog krassend en krakend stemmetje - bijna als de boze heks van Hans en Grietje… maar dan liever. Het hele Spaanse platteland lijkt bezaaid met deze markante vrouwtjes. Ooit waren ze nog jong, strak, fris, fruitig, vol verwachtingen en mooie dromen over wat het leven allemaal voor hen in petto zou hebben. De jaren die daarna aan hen voorbij trokken hebben hun werk grondig gedaan, hen tot ouwe besjes gemaakt, precies zoals ze in sprookjesboeken staan afgebeeld. Zo, donker gekleed, een schort voor, een brede sjaal over het hoofd, hebben ze iets van boze heksen… maar dit vrouwtje, nee, daar lijkt ze te rechtschapen voor. Een lieve heks. Haar betovering drijft je vooruit.
Vele kilometers voelen we ons bijna alleen op de wereld. De stilte en de kwinkelerende zang van de leeuweriken zijn lange tijd onze enige metgezellen. Geen mensen, geen auto‘s - nou ja, twee per uur - … en dan plotseling in de verte een stipje … een fietser! Een fietser die ons tegemoet komt. Een Nederlander! Kennelijk op weg naar huis. Daarvoor fiets je helemaal in Spanje, om Nederlanders tegen te komen.

Historische monumenten
De camino voert langs historische monumenten. Zoals de imponerende ruïne van het klooster San Antón, in de twaalfde eeuw gesticht en eeuwenlang bewoond door Franse monniken die pelgrims verpleegden die aan het Antoniusvuur leden. Er is sindsdien veel veranderd. De asfaltweg loopt nu dwars door het middenschip van de kerk. Links van de weg is een kleine albergue gevestigd. De stapelbedden staan in een grote nis. Een groen zeil biedt de enige bescherming tegen de elementen buiten. Wát een locatie!
En dan Castrojeriz, op precies 500 kilometer van ons einddoel. De kegelvormige bult, met de resten van een burcht pontificaal erbovenop, zie je al van verre liggen. Rechts aan de voet ervan ligt een mooie Romaans kerk met allerlei spannende architectonische uitbouwsels. De torenklok slaat net het middaguur.

Eindeloos…
Verder door de eindeloze Meseta. Wat een leegheid. Een soort tafelgebergte is het, deze hoge Castiliaanse hoogvlakte, droog en groot als een weids golvende zee. Een troosteloze leegte en kaalheid met lage, onaanzienlijke, armetierige, roodbruine lemen dorpjes, ontsierd door vele verlaten en ingestorte huisjes, waar de erbovenuit stekende kerken en kloosters de herinnering aan een rijker verleden krampachtig proberen te consolideren. Hier is de tijd stil blijven staan. Boadillo del Camino bijvoorbeeld, je ziet het al van verre liggen. Weer die lage huisjes, ogenschijnlijk als bange kinderen bijeengekropen, bescherming zoekend bij die geweldige kerk met die brede, dikke toren, robuust als een struise dorpsmoeder. In alle opzichten de kerk in het midden. En ook deze kerk is weer gesmukt met talloze, vervaarlijk over de dakrand heen hellende ooievaarsbouwsels.
De Meseta is droog. Tractoren trekken een zog van grote stofwolken achter zich aan, die door de wind weggeblazen en opgelost worden. Bijna overal wordt de Meseta in leven gehouden door enorme bewateringsmachines, die her en der in deze uitgestrektheid geduldig op werk staan te wachten, als reusachtig uit de kluiten gewassen, vreemdsoortige insecten uit de tijd van de dinosaurussen. Magisch-realistische science fiction.

Dagelijkse herrijzenis
Na een pauze in Fromista – de vermaarde San Martinkerk is dicht… - rijden we verder langs hoogbejaarde slapende oorden met zangerige namen als Población de Campos, Villamentero de Campos, Villalcázar de Sirga. Ze balanceren op het slappe koord tussen schilderachtig schoonheid – waar de tijd eeuwenlang onzichtbaar aan voorbij gesmokkeld lijkt – en deerniswekkende lelijkheid, met gevaarlijk gescheurde muren en stoffige, afgedankte auto’s op straat. Tijdens de siësta, als alle bars en winkels gesloten zijn en de gordijnen en luiken dicht getrokken, is het overal even stil, spookachtig, en ademt alles de onheilspellende zekerheid van de dood. Maar in de namiddag komen ze toch altijd weer tot leven. Dagelijkse herrijzenis.

Berichten van Laffi
Ook de volgende dag zijn er weer die rechte, eindeloze wegen. Een landschap zonder einde. Ooit heb ik ergens gelezen - ik weet niet meer wie het schreef: ‘Pelgrim, laat hier alle trots varen, wees bescheiden en klein, voel de nietigheid, ga op in de machtige schepping van tijd en ruimte, de eeuwigheid.’
Die ‘eeuwige’ eindeloosheid, die niet ophoudt bij de einder, waarin de hulpeloosheid van de mens extra voelbaar wordt. Vooral in tijden van onafwendbare natuurrampen. Ik denk aan wat ik gelezen heb in het verslag van Domenico Laffi, de Italiaanse pelgrim, die ons ooit te voet voorging. Wat hij hier tegenkwam was hemeltergend. Schokkend. Lees het en huiver:
- “We liepen de hele dag door de immense vlakte, verschroeid en verdord, niet alleen door de brandende zon maar ook door grote zwermen sprinkhanen die alles verwoest hadden. Er was geen boom, grasspriet of ander groen meer te bekennen, alleen maar zand.
Op weg naar Sahagún kwamen we bij een arme Franse pelgrim, die uitgeput op de weg lag. Hij was stervende en helemaal overdekt met sprinkhanen die al een begin hadden gemaakt zich te goed te doen aan een overvloedige maaltijd. En terwijl we bij hem bleven, hadden wij zelf alle moeite om ons de vraatzuchtige massa van het lijf te houden. We bedekten zijn gezicht en handen onder een laag zand en vervolgden onze weg naar het volgende dorp, waar we een priester op de hoogte stelden van de dode pelgrim een mijl buiten de plaats.’
Dat waren bittere tijden. Ook wij zijn op weg naar Sahagún, maar wij zien alleen maar gezonde wandelaars en fietsers in een puike conditie. Ze ontmoeten elkaar op een strategisch gelegen terras op een Y-splitsing. Ook wij schuiven hier aan voor een café con leche en een bocadillo.

Real Camino
Daarna weer verder, over die lange golvende weg, die na Sahagun geflankeerd wordt door de Real Camino Francès, een speciaal aangelegd wandelpad van twee en dertig kilometer lengte, recht toe recht aan, met jonge platanen erlangs, elke negen meter één, dwars door de velden. Tot aan de horizon zie je één lange rij boompjes, als een stippellijn op een mijlengroot okerkleurig papier, en als je die horizon dan eindelijk bereikt hebt, begint alles weer opnieuw. Voor eenzame voetpelgrims moet dit vreselijk ontmoedigend zijn. Er lijkt geen einde aan te komen. Uitzichtloze oneindigheid van alle eeuwen der eeuwen. Vooral op dagen als een trillende hitte de tijd hangt te verdampen.

De laatsten der Mohikanen…
En maar verder, steeds weer verder, langs de triestheid van die armzalige uitgesorven dorpen, met onverzorgde grindpaden als straten, die toch nog altijd sjiek calles genoemd blijven. Een Calle Mayor of Calle Real, met een wegdek van knarsend grind waar je banden in weg glijden. Er wonen hier alleen nog oude, bijna uitgeleefde mensen, als een soort laatsten der Mohikanen. Hoe kun je hier leven? Armoede? Of tevredenheid? Och, als je niet anders gewend bent…
De jeugd heeft deze dorpen de rug toegekeerd. Geen middelen van bestaan meer, vooral sinds Spanje in de EU gestapt is en de druiventeelt moest verdwijnen. De laatste bron van inkomsten. Gevlucht naar de steden die meer toekomstperspectief bieden. De verlaten huizen storten in, slechts delen van muren, grillige lemen karkassen, blijven nog een tijdlang overeind staan… als monumenten van perspectiefloosheid. Niemand die ze opruimt. Waarom zou je ook als je dat evengoed aan de natuur kunt overlaten?
Aan de rand van de meest dorpen zien we ondergrondse woningen, begroeide heuvels waar alleen maar deuren en schoorstenen bovenuit steken. Hier blijven tenminste later geen muren staan. Op één schoorsteen zit zelfs een tv-antenne. Hier staat de tijd kennelijk nog niet stil. Voor de honden wel. Ze liggen wezenloos op straat, plat, helemaal uitgestrekt op hun zij, soms met de kop op hun voorpoten, ons nauwelijks een blik waardig keurend. Wat een verschil met die razende, agressieve en hapklare blafmachines achter de tuinafrasteringen in Frankrijk… als die je te pakken zouden krijgen! We schrokken ons daar af en toe een rolberoerte. Maar hier…

Krengen en kannibalisme
Dit zijn de armoedige streken waarin ook al ten tijde van het ontstaan van de Camino de grootste armoede geleden werd. In de middeleeuwse kroniek ‘Historiarum libri quinque’ geeft een monnik van de benedictijner abdij van Cluny, Raoul Glaber, een beschrijving van de toestand van de wereld die qua gruwelijkheid zijns gelijke niet kent. Hij verhaalt over ‘oneindige regens die de grond tot blijvende modder maakten, waarin niet gezaaid kon worden, zodat gevreesd moest worden dat de menselijke soort in zijn geheel zou uitsterven’. Nadat de mensen vervolgens alle wilde dieren en vogels hadden gegeten en uitgeroeid, werden ze ertoe gedreven ‘allerlei soorten krengen te zoeken om te eten en andere dingen, te vreselijk om te vertellen’. Vaak werden lijken uit de aarde gehaald om de honger te stillen. Het werd zelfs zo erg dat men door de honger ertoe gedreven werd om levend mensenvlees te eten. Reizigers werden overvallen, hun ledematen in stukken gehakt, gekookt en gegeten; velen die ergens onderdak gevonden hadden, werden ’s nachts geslacht om als voedsel te dienen voor degenen die hen hadden opgenomen. Wat over was werd als schapenvlees op de markt verkocht. Velen haalden uit de grond een soort aarde die op leem lijkt en mengden die met het weinige meel dat ze nog hadden en bakten er brood van om niet van honger te sterven.
Erger kan het nauwelijks. Dit stelt iedere uitzending over Ethiopië en andere Afrikaanse landen verre in de schaduw. Deze afgrijselijke woorden van de Franse monnik keren weer in beelden bij me terug als we door deze desolate streken fietsen. Zouden de bewoners hun eigen streekgeschiedenis kennen? Zouden zij allemaal misschien de verre afstammelingen zijn van die vroegere kannibalen..?

Bewoonde wereld
In Mansilla de las Mulas is het afgelopen met dat eindeloze pelgrimspad. Bij een monumentaal standbeeld van drie vermoeide pelgrims op de sokkel van een wegkruis keren we weer in de bewoonde wereld terug. Hier kan de keuze gemaakt worden tussen dertien kilometer drukke N601 naar León of een route ‘binnendoor’ via het dal van de Rio Esla, die ruim vijf kilometer langer is. Wij kiezen voor de laatste optie.

‘Keiharde surprise’…
Na een rustdag in León zijn we On the Road again. Weliswaar in een groener landschap, maar onder nagenoeg identieke leefomstandigheden. De ommelanden van het rijke León zijn straatarm. De dorpjes dragen weliswaar fantastische namen, zoals La Virgen del Camino en Santovenia de la Valdoncina – je doet er langer over om ze op te schrijven dan er doorheen te fietsen – maar de ondergrondse woningen blijven schering en inslag. Langgerekte heuvels met deuren aan het uiteinde en schoorstenen ergens in het midden. Wonderlijk. Maar koel in de zomer en warm in de winter. De gewone huizen overigens stellen nauwelijks meer voor. Zelfs de kerken. Die van Villar de Mazerife is een pronkstuk van eenvoud, in elkaar geflanst met ronde keien en leem. Een godswonder dat ze er al zo lang staat. Maar ja, het is ook een huis Gods.
Na dit dorp komt de beproeving van de dag - je zou het ook een ‘keiharde’ verrassing kunnen noemen - in de vorm van een onvoorstelbaar ruwe grindweg met dikke keien, half ingereden, half losliggend, en beukend, ketsend, klonkend en tonkend tegen de velgen. Een schokkend gehobbel en gestuiter van de ene steen op de andere. Meer dan vier kilometer lang worden wij en onze fietsen door elkaar gehusseld. Waanzinnig. Ik verdenk de lokale overheid ervan dit traject bewust in stand te houden als een cultureel equivalent voor de Hel van Het Noorden tussen Parijs en Roubaix. Als wereldattractie zogezegd. Alleen is dit soort wegen nóg veel gevaarlijker voor je materiaal.
Je krijgt de neiging om te gaan bidden tot de hemelse Vader, Maria - in haar hoedanigheid van Beschermvrouwe van de Camino -, Sint Jacob en alle heiligen en beschermengelen, om er alsjeblieft voor te zorgen dat alles heel mag blijven. Dit traject kost ons ruim drie kwartier, in opperste traagheid, geconcentreerd en omzichtig manoeuvrerend de minst slechte stukken opzoekend. Een ware, onvergetelijke beproeving, die nu eenmaal inherent schijnt te zijn aan een echte pelgrimstocht…

Alle rechten voorbehouden

Medios