Iedereen die het wilde horen vertelde ik er na onze wandelreis over. ‘Geweldig, joh! Zo maar op een landweg, midden tussen de druivenranken. Echt super.‘ Hoe de oude boer ons – vijf vrouwen van rijpe leeftijd – uit zijn toegeknepen donkere ogen een vrolijke veroveraarsblik had toegeworpen, waarop we prompt besloten de lunchpauze samen met hem en zijn schonkige paard door te brengen. Dankbaar zochten we een plekje op zijn open boerenkar en onbekommerd kletsend en lachend camoufleerden we onze geringe Portugese woordenschat door allerlei namen van voetbalfenomenen te scanderen. ‘Krrroif, ja!’ Vaan Aneegim!’
Op hetzelfde weggetje hadden we, nauwelijks een uur daarvoor, een paar heel andere ontmoetingen beleefd. Kort na een met vlaggen en slingers versierd gehuchtje gepasseerd te hebben, hoorden en zagen we een muziekgezelschap aan marcheren. Vrolijke klanken nodigden uit om mee te zingen. Maar dichterbij gekomen bleken alle muzikanten – jong of oud en man of vrouw – in somber zwart gehuld, terwijl de melodie steeds meer de traagheid van stroop verkreeg. Twijfelend keken we elkaar aan, om voor alle zekerheid ons gezicht in een serieuze plooi te trekken. Waren die muzikanten nu op weg naar dat dorpsfeest, of naar een begrafenis? God mocht het weten…
We hadden dit nog niet verwerkt, toen een vrouw ons zwijgend en in een hoog tempo voorbij liep. Zij oogde wat jonger dan wij en vrij modern gekleed, maar haar rug was gekromd onder een gigantische takkenbos. Sprakeloos staarden we haar na, opeens opgelaten met onze nu wel erg lichtzinnig aandoende rugzakjes. ‘Jeetje,’ zuchtte een van ons, wat ook de andere vier wat beschaamd deed zuchten.
Waren we dáárom zo gecharmeerd van die vriendelijke boer met zijn onnavolgbare koeterwaals van Portugees, Engels, Duits en zelfs een paar woorden Hollands? ‘Ah, Olandische ladies!’ Zijn vuile vingertoppen naar zijn tandeloze mond brengend drukte hij zijn grote waardering voor ons uit, niet in het minst gehinderd door onze zeer on-ladylike pelgrimsbroeken en royaal van spataders voorziene benen. Meer dan drie kwartier koesterden we ons in zijn warmte, de inhoud van onze lunchpakketten met hem delend - en hij zijn appels en druiven met ons - waarbij ook zijn paard niet werd vergeten.
Toch verloor de herinnering geleidelijk aan zijn charmante onschuld. Maar waarom dat nu was? Eén ding staat vast: aan die boer heeft het niet gelegen!
Voor we afscheid van hem namen, maakten we hem duidelijk nog even met hem en zijn paard op de foto te willen. Waarop de man tot onze verwondering hard aan de teugels van zijn paard begon te trekken en sjorren, net zo lang tot de kar - dwars door diepe moddersporen heen - 180 graden was gekeerd. ‘Better for pictures,’ grijnsde hij zijn tandeloze lach, wijzend naar de zon die nu niet meer áchter maar vóór ons blikkerde... Nadat ieder van ons gearmd met de boer had geposeerd en hij zijn adres had opgeschreven - 'to send you the pictures when we are back home’ - vervolgden we voldaan onze wandeltocht. Om onze belofte prompt te vergeten...