Vaylats - Cahors 24 kilometer
Deze hele reis word ik begeleid door het 'gekoekoek' van de koekoek. In Nederland hoor ik het typerende geluid van deze vogel nog maar zelden, nooit meer eigenlijk. In Frankrijk komt de koekoek nog in grote getale voor. Tijdens de wandelingen van de afgelopen dagen hoor ik steeds weer, dichtbij of ver weg, de overbekende roep. Ik vroeg vogelkenner Didier die me de eerste week van mijn Camino vergezelde of hij de koekoek naast gehoord ook wel eens gezien had. Hij vertelde me dat de het een behoorlijk schuwe vogel is die zich maar zelden laat zien. Hij, de vogelaar, had er nog nooit één gezien. Vandaag heb ik echter wel het bijzondere genoegen gehad om voor het eerst in mijn leven een koekoek in levende lijve te aanschouwen.
Ik liep al een paar uur door de uitgebreide bossen toen ik er een hoorde. Het leek of hij in een boom zat vlakbij het pad waarop ik liep, een stukje voor mij uit. Zo stil mogelijk, zorgvuldig het bladerdek af zoekend, bewoog ik me in de richting van het geluid. De vogel vloog niet weg want het karakteristieke geluid werd steeds luider. Na ongeveer honderd meter met ingehouden adem voetje voor voetje afgelegd te hebben bevond ik me onder de boom waar hij volgens mij zitten moest. Minutenlang stond ik stil en zocht gespannen naar de plek waar hij of zij zich moest bevinden. Ik zag niets, hoorde slechts zijn duidelijke roep. Uit frustratie wilde ik lawaai gaan maken zodat de vogel zou opschrikken en ik althans nog een wegschietende koekoek mocht aanschouwen toen ik een beweging meende te zien tussen de bladeren. En jawel, daar zat hij hoog in de boom. Slechts een zwart silhouet was door het tegenlicht zichtbaar. Ik moest de tranen van het ingespannen turen uit mijn ogen wrijven maar de vogel bleef zitten tot het moment dat ik lang genoeg gekeken had en terug koekoekte. Hij wipte op van de tak, vloog op en verdween uit het zicht. Waarom zijn er in Nederland nog maar zo weinig van deze vogels? Komt het door de vervuiling? Door de oprukkende stedelijke bebouwing? Of is de koekoek het slachtoffer van een katholieke hetze? Slachtoffer van de hetze was hij in ieder geval wel in het dorp waar ik ben opgegroeid.
Als kind was alles overzichtelijk en simpel. De wereld was onderverdeeld in goed en kwaad. Goede en slechte mensen. Heiligen, martelaren, de barmhartige Samaritaan aan de ene kant, de duivel, moordenaars, boeven aan de andere kant. Daar tussen in zaten de gewone mensen. Ook de dierenwereld was zo op te delen. Het lieveheersbeestje en de Kruisspin waren natuurlijk heilige dieren. De slang duivels. Andere dieren waren moeilijker onder te brengen. De os en de ezel zaten in het kamp van de goeden. De hond en het paard natuurlijk ook. De wesp behoorde bij de slechten. Dat laatste baseerde ik louter op persoonlijke ervaringen. Paarden en honden waren mijn lievelingsdieren, mijn speelkameraadjes. Wespen haatte ik na een keer te zijn gestoken toen ik op zo’n geelzwart gestreept monster ging zitten. Vanaf dat moment was de wesp een vijand, een angst inboezemende vijand. Uit wraak bracht na de laffe wespenaanval uren door met het levend offeren van deze krengen aan kruisspinnen. Het viel niet mee om een wesp niet dood te slaan maar hem slechts lichtjes te verdoven. Ik sloeg hem, met een oude krant, bewusteloos tegen het keukenraam en dan pakte ik hem snel tussen twee vingers bij de vleugels. Wanneer de wesp uit zijn verdoving begon te komen en het woedende gekronkel en gezoem toenam was ik al buiten en duwde ik hem in het web van mijn vriend de kruisspin. Vaak lukte het de wesp om zich te bevrijden en vloog hij wild zoemend weg en maakte ik me, bang voor de pijnlijke wraak, uit de voeten. Maar soms lukte het niet en was de Kruisspin snel ter plekke. Uiterst behoedzaam, alsof hij, die slimme spin, aan het wilde geschud van het web kon voelen dat er een gevaarlijke prooi vast was komen te zitten, werd de wesp snel en effectief geboeid in een cocon van spinrag. Daarna werd hij langzaam door de spin leeggezogen.
In de vijfde klas van de lagere school was het unieke voortplantingsgedrag van de koekoek onderwerp van de biologieles. Ik raakte in korte tijd helemaal in de ban van deze vogel en las in de plaatselijke bibliotheek alles over dit fenomeen. Maar in welk kamp moest ik de koekoek plaatsen? Aan het einde van iedere godsdienstles, die werd gegeven door een altijd in een zwart pak gestoken dikke kapelaan, was er ruimte voor het stellen van alledaagse vragen. Het thema was altijd: 'Hoe gedraag je je als goed katholiek?' en 'Hoe verklaar je het dagelijkse leven op rooms-katholieke wijze?' Ik was in die tijd nog erg rooms, deed vreselijk mijn best om te leven volgens de Roomse richtlijnen en hing de kapelaan aan zijn lippen als hij, smakelijk, spannende bijbelverhalen vertelde. Op het hoogtepunt van mijn koekoekobsessie stelde ik kapelaan de volgende vraag: “Meneer kapelaan, waarom heeft God eigenlijk de koekoek geschapen?” Meneer kapelaan keek me over zijn leesbril aan, glimlachte, bladerde wat in zijn boek en dacht na. “Ja kinderen, dit is een goede vraag.” zei hij na een poosje. Hij keek de klas rond. “Wie denkt er het antwoord te weten?” Niemand reageerde. “Soms zijn de wegen van Onzen-Lieven-Heer niet één-twee-drie te doorgronden. Wat kon nou Zijn bedoeling zijn geweest met het scheppen van een vogel die het ei legt in het nest van een ander? Die het opvoeden van zijn nageslacht over laat aan een ander vogelechtpaar? En waarom maakt God dat vogelechtpaar niet wat slimmer zodat zij de indringer ontmaskeren en hem of haar uit het nest verwijderen?” Tja, dat zijn allemaal vragen die ik mezelf ook al gesteld had en waarop ik in geen enkel door mij geraadpleegd dik naslagwerk een antwoord had gevonden. Ik wachtte gespannen. “Als niemand een suggestie heeft zal ik jullie vertellen wat Onzen-Lieven Heer ons met deze kleine schepping laat zien.” Niemand antwoordde. “Met de koekoek wil God ons voor het volgende waarschuwen kinderen.” Zijn stem werd luider en hij keek streng de klas rond. Bij mij aangekomen boorde zijn blik zich in mijn ziel en hoewel ik probeerde hem aan te kijken sloeg ik verlegen de ogen neer toen ik tranen voelde branden. “Kinderen, God wil ons waarschuwen voor de valse gelovigen.” Valse gelovigen werd langzaam en duidelijk articulerend uitgesproken. Er vormde zich wit speeksel in de mondhoeken van meneer kapelaan en zijn bolle kale hoofd werd langzaam rood. Er volgde een kleine pauze.
“Weest ten alle tijden op Uw hoede,” donderde plotsklaps zijn stem door het leslokaal. Klodders spuug vlogen in het rond. Zijn niet onaanzienlijke driedubbele onderkin leek tot enorme afmetingen te groeien. “Laat U niet verleiden en ringeloren door de duivel die in allerlei gedaantes te voorschijn komt. Als u zich voor het karretje van de duivel laat spannen loopt uw aardse bestaan en uw leven in het hiernamaals groot gevaar.” kapelaan laste weer een pauze in en met zijn tong veegde hij langs het speeksel in zijn mondhoeken. In het klaslokaal hing een ijzige stilte. “Wie zijn dan wel de valse gelovigen?” bulderde hij en hij keek mij streng aan. Angstzweet brak me uit. Hij zou mij toch niet bedoelen? In een fractie van een seconde passeerden al mijn zonden en ik was er van overtuigd dat meneer kapelaan mij bedoelde. “U moet dan met name denken aan de protestanten!” ging kapelaan verder. Een opluchtende zucht ontsnapte me. “Zij zeggen dat ze dezelfde God aanbidden als wij maar wij weten wel beter. Zij wijzen de paus af en is Onzen Heilige Vader de paus niet Gods vervanger hier op aarde?” Om mij heen zag ik klasgenoten braaf knikken. “Zij wijzen de heilige Moeder Maria af. Is zij niet de onbevlekt ontvangene?” Verdomme daar had je het weer. Ik durfde het niet weer opnieuw aan Mijnheer kapelaan te vragen, maar mij was nog steeds niet helemaal helder wat nou onbevlekt ontvangen was.
Het deed er in dit verband niet zo toe dat begreep ik wel maar ik kon niet uitstaan dat ik het nog steeds niet begreep. Het was een duister fenomeen waar zelfs mijn vader, die doorgaans simpele antwoorden op grote roomse vragen geven kon, geen duidelijk antwoord had. Toen ik hem, op de dag dat het onderwerp van Maria's ontvangenis in de godsdienstles ter sprake kwam, tijdens het avondeten vroeg wat volgens hem onbevlekt ontvangen in hield lachte hij. "Ge hebt het verkeerd verstaan jongen, haha, het is ongespekt gevangen, haha. En dat is toch niet zo moeilijk. Jozef heeft die Maria ergens ongespekt gevangen, gewoon broodmager, haha. Heeft hij nog een hoop werk mee gehad om haar een beetje op gewicht te krijgen, haha.” Terwijl mijn vader schaterde, sloeg mijn moeder een kruisteken en daarna snoerde zij hem de mond. Ik probeerde het nog een keer met: “Ja, maar pap,” doch kreeg de kans niet om mijn vraag af te maken. “Dooreten, mond houden.” blafte hij.
Meneer kapelaan liep rood aan. “Is zij niet de moeder Gods?” schreeuwde hij door het holle leslokaal. “Hoedt U voor de protestanten. Houdt u zich verre van hen. De duivel is dichtbij.’ Kapelaan keek rond of de boodschap was binnengekomen. Nou bij mij in ieder geval wel, ik besloot als een nederig Kruisridder de valse gelovigen te bestrijden. Omdat er in mijn dorp geen protestanten waren, beperkte ik me tot de jacht op de koekoek. Dagenlang sjokte ik met mijn broertje door de velden rond het dorp. We hadden heilig gezworen de koekoek met pijl en boog voor eeuwig het zwijgen op te leggen. Ik was een trotse moderne kruisvaarder in een, met Sinterklaas gekregen, Ivanhoe pak. In gedachten zag ik mij met de dode vogel in mijn hand nederig voor de troon van God knielen en beloond worden met eeuwig hemelleven. Echter die duivelse klotevogel liet zich niet zien, slechts horen.
Ook al lagen wij uren verstopt in een drooggevallen sloot, aan de rand van een hakbos, we hoorden de koekoek wel maar we zagen hem niet. De duivel is slim had Meneer kapelaan gezegd maar dat hij zo slim was, slimmer dan mijn broertje en ik hadden we niet verwacht. Wel hadden we contact met een duivelse handlanger van de koekoek. Het was een boer in een blauwe overall die ons van zijn weiland schold toen mijn broertje en ik ten einde raad probeerden de vogel uit zijn schuilplaats te roken door een houtwal in de fik te steken. Ik had snel door dat het geen zin had mijn heilige missie aan deze domme landsman uit te leggen want hij kwam, gevaarlijk met een greep zwaaiend, als een rood aangelopen dolle stier, aanstormen. Mijn broertje en ik moesten nog erg hard rennen om niet in de handen van deze dienaar van het kwaad te vallen. Ik had niet eens tijd om een pijl in zijn richting af te vuren.