Stichting Evert Zoudenbalch Huis

Regelmatig komen de achttien regenten van het Evert Zoudenbalch Huis bijeen in de bestuurskamer aan de Nieuwegracht in Utrecht. De regenten proosten dan op het zielenheil van stichter Evert Zoudenbalch en toetsen binnengekomen hulpaanvragen aan de doelstellingen van de instelling. Het weeshuis dat ruim vijf eeuwen geleden werd opgericht bestaat niet meer, maar liefdadigheid is nog steeds de kern van de stichting.

Burgerweeshuis

Poort van het voormalige Burgerweeshuis. Foto Gé Walda

Alle rechten voorbehouden

In 1491 stichtte de Utrechtse domkanunnik Evert Zoudenbalch het Sint Elisabethsgasthuis, het eerste weeshuis van Nederland. Het Elisabethsgasthuis was gevestigd aan het Katharijneveld naast kasteel Vredenburg in Utrecht. Evert nam persoonlijk de leiding over dit weeshuis tot zijn dood in 1503. In de fundatiebrief beschreef Evert Zoudenbalch dat het weeshuis bestemd was voor ‘alle ellendighe weeskynderen, knechtkens ende meechdekens, die van allen menschelicken troost verlaten sijn, oick van waen dat sij comen’. In het weeshuis werd een kind pas opgevangen als het helemaal geen familie meer had.

In de zeventiger jaren van de zestiende eeuw raakt het gasthuis zwaar beschadigd doordat inwoners van Utrecht zich richten tegen Kasteel Vredenburg, de door Keizer Karel V gebouwde dwangburcht. Het bouwvallige pand kan de toevloed aan weeskinderen niet meer bergen. In 1582 verhuist het gasthuis naar het Regulierenklooster aan de Oudegracht 245. Je vindt daar nu poppodium Tivoli. Resten van het klooster dat door de reformatie in handen was gekomen van het protestants stadsbestuur zijn nog steeds zichtbaar.


Na de dood van Evert Zoudenbalch nemen drie ‘regierres’ de leiding over: de deken van het kapittel van de Dom, de schepenburgemeester en een telg uit het geslacht Zoudenbalch. Een broederschap van maximaal 32 regenten vormt het bestuur. Verder waren er twee huismeesters die het dagelijkse bestuur van het weeshuis in handen hadden, een rentmeester hield zich bezig met de financiën en de binnenvader en -moeder zorgden voor het huishouden en de opvoeding van de weeskinderen.
De weeskinderen kregen een opleiding en leerden een vak om in de toekomst in hun eigen inkomen te kunnen voorzien. Ook moesten ze bijdragen aan de inkomsten van het weeshuis met bedelen, werken en handwerken. De bezittingen van de in te nemen weeskinderen en de erfenis van hun ouders waren (deels) voor het weeshuis.
Vanaf 1625 was het weeshuis alleen nog toegankelijk voor kinderen waarvan de ouders –bij leven- het burgerrecht hadden. In de negentiende eeuw –na de afschaffing van het burgerrecht – kwamen er meer eisen bij en werd het weeshuis steeds exclusiever. In 1796 verandert het Sint Elisabethsgasthuis haar naam in Gereformeerd Burgerweeshuis.

Gereformeerd Burgerweeshuis wordt Evert Zoudenbalch Huis
Door cholera-epidemieën die de stad teisterden neemt het aantal wezen in de negentiende eeuw flink toe. De groeiende welvaart aan het einde van de negentiende eeuw zorgt voor een sterke daling van het aantal weeskinderen. Daarom verhuist het weeshuis in 1927 naar een kleiner pand aan de Nieuwegracht. Sinds de sluiting van het Burgerweeshuis in 1963 beheert de stichting onder de naam Evert Zoudenbalch Huis de fondsen van dit voormalige weeshuis. Met deze fondsen verleent ze tot op de dag van vandaag hulp aan ‘in nood verkerende jeugd in en om Utrecht’.

Alle rechten voorbehouden

Media