Godskameren

Het ontstaan van godskameren en fundaties in Utrecht

Onderdeel van: Stadswandeling

De middeleeuwer geloofde dat armoede door God was bepaald. Deze armoede was voor rijken de mogelijkheid een plaatsje in het hiernamaals veilig te stellen. Een rijke man of vrouw kon een deel van zijn of haar vermogen schenken om godskameren te laten bouwen. In Utrecht gebeurt dit van de dertiende tot de negentiende eeuw. Godskameren zijn kleine huisjes waar on- en minvermogenden gratis konden wonen.

Utrecht had veel godskameren of vrijwoningen. In tegenstelling tot steden als Haarlem of Leiden werden deze niet gebouwd rondom een hofje, maar gewoon langs een straat. Ze zijn bewaard gebleven omdat de stichters, regenten en beheerders gebonden waren aan bepalingen in de stichtingsactes.
Bij de fundaties die na de Reformatie (1580) ontstaan bepaalde de stichter bijvoorbeeld dat de woning bestemd was voor iemand met dezelfde geloofsovertuiging.

De vrijwoningen dragen de naam van de stichter. Zo kennen wij de Mieropskameren (1583), de Gronsveltkameren (1652), de Kameren Maria van Pallaes (1651) en de Beyerskameren (1579).

In de loop der tijd werden de vrijwoningen omgezet in proveniers-woningen. Proveniers waren mensen die zich op hun oude dag -tegen betaling- lieten opnemen in een gasthuis of provenierswoning.