Woensdag 19 mei
Dag 12 La Cassgnole - Espagnac 20 km
Ondanks de benauwdheid in de gite, het geratel van de striemende regen op het dak vlak boven me, het heeft deze nacht hard geregend, slaap ik prima. Ik maak een lange nacht tot wel half zeven vanmorgen.
De meeste wandelaars zijn al weg als ik de deur achter me dicht trek en op weg ga.
Ik heb besloten de GR65 even te verlaten om de alternatieve route GR651 te lopen langs de Cele. Ooit, lang geleden, ben ik eens met de auto langs deze rivier gereden en toen vond ik het prachtig. Ik herinner me de streek als armoedig maar nu is het naar mijn gevoel redelijk welvarend. Veel gerestaureerde huizen en dorpen. Ik hou toch meer van de bouwvallen. Dan is er nog wat te zien. Nu word je als wandelaar met verbodsbordjes op afstand gehouden.
In verband met de zware regenval van de afgelopen tijd staat de Cele erg hoog en raast het water, takken en boomstronken meesleurend, in een enorme vaart voorbij. De landerijen zijn zompig en op veel plaatsen ondergelopen. Het weer is wisselend vandaag. Regen dreigt. Ik trek mijn regenkleding wel tien keer aan en uit.
Het pad langs de Cele wordt steeds drassiger en de plassen worden groter en groter.
Vanuit de verte zie ik langzaam een witte bestelauto naderen. Als hij vlak bij me is mindert hij vaart en de chauffeur draait zijn raampje open als de auto naast me tot stilstand komt. De man achter het stuur is gekleed in een soort uniform. Hij kijkt naar mijn voeten en gebaart dan heftig van nee.
Wat heb ik nou weer verkeerd gedaan, denk ik.
“Vous ne pas ..... avec les chausures blablabla beaucoup de l’eau.” zegt hij.
Ik begrijp uit zijn verhaal dat ik er niet door kan, dat het water te hoog staat. Op de mouw van zijn jasje staat: ‘Police de l’eau et du Peche’. Van het water en de pech. Dat heb ik weer.
Dan herinner ik me dat ik kilometers geleden, bij het begin van dit pad, een dranghek ben gepasseerd maar daar heb ik verder geen acht op geslagen. Dat soort verboden gelden niet voor wandelaars, voor pelgrims vind ik.
Hij vraagt me waar ik naar toe wil. Aan de hand van mijn kaartje uit het boek leg ik hem uit welke richting ik op wil. Iets verderop gaat het pad over de Cele. Hij maakt me duidelijk dat dat niet kan, dat ik terug moet. Ik heb echter niet zo veel zin om al die kilometers terug te lopen. Ik vraag hem hoe hoog het water staat en hoeveel meter het is dat ik dan overbruggen moet. Als hij er met de auto door kan moet ik dat toch ook kunnen? Volgens de pechagent komt het water tot aan de bodem van zijn auto en dat over een lengte van ongeveer tweehonderd meter.
“Peutetre vous.....bois.” zegt hij en hij wijst naar een steile helling. Die helling is waanzinnig dichtbegroeid en als het me al lukt om door die dichte begroeiing te komen wordt ik doorweekt door die natte massa. Dan kan ik net zo goed door het water waden.
“Je va a Santiago et c’est ne pas possible que vous me avec le voiture die kant op dingest?” lach ik uitermate vriendelijk naar hem en ik vouw vroom mijn handen.
Zijn ogen lachen, hij is om.
“Bon, reste ici.” zegt hij en hij rijdt een stuk verder om zijn auto te keren.
Ik ga met de rugzak achter in de bestelauto hangen. Met de achterdeuren open rijdt de agent met een rotvaart door het water. Er ontstaat een brede boeggolf en ik moet me goed vasthouden om niet met rugzak en al uit de Renault Express te vallen. Aan de andere kant van de lange plas bedank ik de moderne heilige vriendelijk en zeg dat ik voor hem zal bidden in Santiago.
Omdat ik bang ben dat ik het vergeet doe ik het al in de volgende kerk die ik bezoek. Gewoon even snel tussen het rondneuzen door. Ik moet wel want ik ben bang dat God me straft met slecht weer, psychopaten, ziekte en ander onheil.