Catharijneconvent als zorginstelling

Van stoof tot gasthuis

Het onderwerp naastenliefde is nauw verweven met de eeuwenoude geschiedenis van het klooster in Utrecht waarin sinds 1979 het Museum Catharijneconvent is gehuisvest. Al in de veertiende eeuw werden op de plek van het huidige klooster daklozen opgevangen in een gasthuis.

Het Kleine Vleeshuis

Het Kleine Vleeshuis aan de Lange Nieuwstraat, waar de bedden van de warme stoof tijdelijk werden geplaatst. Foto Gé Walda, 2013

All rights reserved

De warme stoof
In 1366 schonk Pieter Uten Leen, tollenaar van bisschop Jan van Arkel en burger van de stad Utrecht, geld aan de broederschap van de kapel van Sint Agatha. Hij droeg hen op om in een stenen huis vlakbij hun kapel een warme stoof te maken. Dit huis lag ten zuiden van de Catharijnesteeg. Deze stoof voor arme luden met zeven bedden moest des wynters bey de nacht ende dach altoos binnen warm wesen. Honderd jaar later werd dit opvanghuis voor daklozen tijdelijk ondergebracht in het Kleine Vleeshuis op de hoek van de Lange Nieuwstraat en de Catharijnesteeg. In deze steeg is tegenwoordig de daklozenopvang gevestigd.
Vervolgens verhuisden de bedden in 1468 naar het - inmiddels verdwenen - Magdalenagasthuis, op de hoek van de Nieuwegracht en de Magdalenastraat.

De Karmelieten en de warme stoof
In 1468 moest de stoof plaatsmaken voor de bedelorde van de Karmelieten. Zij legden de basis voor het huidige Catharijneconvent: het hoofdgebouw met de refter (de eetzaal) de inpandige kloostergang op de begane grond en een dormter (de slaapzaal) werden gebouwd. Ze beschikten, zoals elk klooster in die tijd, over een eigen brouwerij. Door hun afhankelijkheid van giften verliepen de bouwwerkzaamheden moeizaam. Nog voordat klooster en kerk waren voltooid moesten de Karmelieten in 1529 vertrekken, want de johannieters kregen de locatie toegewezen door keizer Karel V.

Het hospitaal van de johannieters
De Johannieter Orde is omstreeks 1050 als rooms-katholieke broederschap opgericht in Jeruzalem, door Italiaanse kooplieden. De broeders verpleegden zieke pelgrims in hun hospitaal gewijd aan Johannes de Doper. Na de bloedige verovering van Jeruzalem door de kruisvaarders op de moslims in 1099 verzorgden ze de gewonde ridders. Uit dankbaarheid schonken kruisvaarders geld en land in Europa, waar de orde kloosters en hospitalen bouwde. Zo stond er in Utrecht al vóór 1122 bij de westelijke toegangspoort - het huidige Vredenburg - een klooster met een ziekenhuis, gewijd aan de heilige Catharina van Alexandrië. Het hospitaal telde 24 bedden en was in die periode het belangrijkste in de stad.
Volgens de hospitaalstatuten van de johannieters uit 1182 moesten er altijd kundige artsen aanwezig zijn die de verschillende ziekten konden herkennen en die medicijnen bereidden. Verder moesten er voldoende helpers zijn die de patiënten verzorgden, comfortabele bedden met een eigen matras, twee schone lakens en aparte wiegjes voor de baby’s.

Verhuizing van het ziekenhuis
Nadat keizer Karel V in 1528 de politieke macht van de bisschop overneemt, geeft hij de opdracht om op die strategisch gelegen plek een dwangburcht te bouwen: Vredenburgh. Noodgedwongen verhuizen de johannieters naar het karmelietenklooster, waar ze op de bovenverdieping een ziekenzaal inrichtten. De door de Karmelieten aangelegde dormter was voor de kloosterbroeders van de johannieters niet noodzakelijk. Zij woonden zelfstandig. De ruimte was met zijn hoge tongewelf uitstekend geschikt als ziekenzaal. Langs de wanden werden daarom de tweepersoonsbedden getimmerd. Van de ziekenzaal bestaat een trapeziumvormig paneel uit 1635. Er lopen verschillende verpleegsters en geneesheren rond en een chirurgijn houdt consult aan de tafel.

Museum Catharijneconvent
Toen in 1580 het openlijk belijden van de katholieke godsdienst in Utrecht werd verboden, mocht de orde geen nieuwe kloosterlingen meer aannemen. De ordebezittingen vielen in handen van de overheid, maar het Catharijneconvent bleef tot 1811 functioneren als stads- en academisch ziekenhuis. In de late negentiende en de vroege twintigste eeuw waren er tal van charitatieve activiteiten in het Catharijneconvent: zo konden in 1894 de werklozen in het kader van werkverschaffing oude spoorbielzen verzagen tot brandhout, waren er voor de armen winteruitdelingen van brandstof en voedsel en konden minvermogenden zich gratis door de staddokters laten inenten. In 1914 was het gebouw een opvang voor Belgische vluchtelingen. In 1979 opende het museum de deuren. De geschiedenis van het Catharijneconvent als gast- en ziekenhuis zal een belangrijke rol spelen binnen de tentoonstelling Naastenliefde, te zien van 13 september 2014 tot en met 1 maart 2015.

All rights reserved

Media